Ga naar de inhoud

Wim Eggink

en de bijzondere geschiedenis van de V.U.G.S. tijdens de Tweede Wereldoorlog

Deze paragraaf bestaat voor het grootste deel uit een ingekorte tekst van Fred Hisschemöller en Ben de Pater. De tekst en de afbeeldingen zijn overgenomen uit het boek ‘V.U.G.S. Vereeuwigd’ dat verschenen is naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van de vereniging in 2022.

Voor het eerste deel is gebruik gemaakt van de geschiedschrijving van Het Utrechtse universitaire verzet, 1940-1945 ‘Heb je Kafka gelezen?’, geschreven door Frits Broeyer (2014) en uitgegeven door Matrijs, in samenwerking met het Utrechts Universiteitsfonds.

Het verhaal van de Vereeniging van Utrechtse Geographische Studenten in de oorlog is nauw verbonden met Wim Eggink (1920-1945), bestuurslid van de vereniging in de jaren 1941-1944, waarvan de laatste jaren als voorzitter. Hij was in de eerste jaren van de oorlog onder de studenten de rechterhand van hoogleraar sociale geografie Louis aan Vuuren (rector magnificus vanaf september 1941, en meegaand met de Duitse bezetter) maar dat weerhield hem er niet van al in de herfst van 1940 in verzet te komen – als een der eersten in de universitaire gemeenschap.

Aanvankelijk leek de Duitse bezetting weinig directe gevolgen te hebben voor de universiteit, maar dat veranderde in oktober 1940 toen de Duitsers verordonneerden dat iedereen in overheidsdienst een formulier met de afstammingsgegevens moest invullen, de zogenaamde ‘Ariërverklaring’. Bijna iedereen vulde deze in. Nu was bekend wie Jood was en wie niet. In november werden de Joodse hoogleraren en enkele medewerkers van de universiteit geschorst, en later ontslagen. Een enkele medewerker in Utrecht protesteerde daartegen. In meerdere universiteitssteden gingen de studenten in staking. De Utrechtse rector magnificus Kruyt riep op daaraan niet mee te doen. Hij kreeg een scherpe reactie middels een anoniem pamflet, waarvan later werd vastgesteld dat het geschreven was door Wim Eggink. Enkele fragmenten uit zijn pamflet:

‘DE UTRECHTSE STUDENTEN AAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Met verwondering namen wij kennis van den oproep ons solidair te verklaren met de docenten, die de colleges aan onze Universiteit willen voortzetten. Het ware beter geweest wanneer U en de Academische Senaat zich solidair hadden verklaard met Uw verstoten collega’s. Wij, Utrechtse studenten, willen ons echter wel en van ganscher harte solidair verklaren met onze collega’s te Delft, Leiden, Amsterdam, Wageningen en Rotterdam [..] Het is niet mogelijk de Universiteit als een stuk Nederlandse volkskracht te handhaven. Want feller en feller nijpt de tang. Nieuwe maatregelen zijn te wachten [..] De Utrechtse studenten wensen niet, dat hun Universiteit in de geschiedenis voort zal leven als de Universiteit, welke het hoofd boog, toen de anderen streden en leden om hun overtuiging! Nooit zullen wij ons devies tot een aanfluiting maken: SOL JUSTITIAE ILLUSTRA NOS!’

Eggink krijgt de studenten dan nog niet mee; zo spreken studentenverenigingen hun vertrouwen uit in de rector en hoogleraren. Maar hij laat zich niet ontmoedigen; in januari 1941 richt hij het ‘Studentencomité voor Interacademiaal Contact’ op, dat onder meer weekendconferenties organiseert in het Maarten-Maartenshuis in Doorn. Twaalf maanden later is hij de gastheer van de eerste bijeenkomst, in Utrecht, van de Raad van Negen, die het nationale studentenverzet coördineert en stimuleert. In 1943 wordt hij ook een van de centrale figuren van de illegale (studenten)bladen. Al in 1941 was hij een van de vier redacteuren die namens de BJL (de Bond van Jong-Liberalen; Eggink was daarvan secretaris[1]) het verzetsblad Slaet op den Trommele (de titel is ontleend aan een geuzenlied) uitgaven; in 1943 kwamen daar bij Ons Volk, Den vaderlant ghetrouwe bij (eerste nummer 55 duizend, oplopend naar 120 duizend; het slotnummer dat gedrukt werd na de bevrijding telde 137 duizend exemplaren) en Sol Justitiae (bestemd voor Utrechtse studenten).

Wim Eggink had het in november 1940 goed gezien: de repressie van de Duitsers nam geleidelijk toe. Joodse studenten werden geweerd, en de activiteiten van gezelligheidsverenigingen verboden. Maar van een staking kwam het niet, en de colleges gingen voorlopig door. Studieverenigingen werden aanvankelijk ongemoeid gelaten, zodat het V.U.G.S.-lustrum in 1942 volop gevierd kon worden, waarover later meer.

Wim Eggink achterop de triplet, tijdens een excursie met professor Oestreich, op 5 juli 1940. Oestreich veilig in het midden (naar verluidt voor het eerst van zijn leven op een fiets), voorop Hans Roelen, die het V.U.G.S.-bestuur 1941-1942 zou leiden).

Ondertussen was Van Vuuren rector magnificus van de universiteit geworden. Hij probeerde de Duitsers zoveel mogelijk te vriend te houden, zodat de universiteit kon blijven functioneren. Twee prominente figuren op één instituut (op de Drift 21, het patriciërshuis waar de geografen sinds 1929 waren gehuisvest), waarbij Van Vuuren niet wist van Egginks prominente rol in het verzet. Van Vuuren vertelde Eggink in vertrouwen over komende maatregelen van de Duitsers: nuttige informatie die snel gedeeld werd met het studentenverzet.


[1] Zie over Eggink, de BJL en de zomerkampen van de BJL: A.D.H. Huysman (1985) Kordate studenten in oorlogstijd; de vergeten rol van de jonge liberalen. NRC-Handelsblad, 29 juni.


Herinneringen van twee V.U.G.S.-leden

Dankzij twee toenmalige studenten weten we hoe het er aan toeging op het Geografische Instituut, en wat de rol van de V.U.G.S daarbij was. Ankie Stork begon in het najaar van 1942 aan haar studie sociale geografie. Zij werd hartelijk ontvangen op het Geografisch Instituut, en omschrijft de V.U.G.S als een hechte gemeenschap, waarover ook zij enthousiast was.[2] ‘In de V.U.G.S. was iedereen erg op Eggink gesteld’. Van zijn rol in het verzet was zij niet op de hoogte. Van Vuuren omschrijft zij als een typische autocraat. Daarnaast waren de hoogleraren Vening Meinesz (geodesie en geofysica, aan studenten geografie gaf hij cartografiecolleges) en Fischer (volkenkunde en oprichter van de V.U.G.S) belangrijk. Warme herinneringen had zij aan Jacoba Hol (docent fysische geografie, later hoogleraar), voor de studenten een soort ‘moeder’ van het instituut.[3] Ankie werd actief in het studentenverzet, niet in de verzetskringen van Wim Eggink, maar bij het Utrechts Kindercomité, dat voor Joodse kinderen uit de stad en uit Amsterdam een veilig onderduikadres zocht op het platteland. Zij bracht de kinderen naar Twente, de streek waar ze was opgegroeid en contacten had.[4]

De tweede ooggetuige is Fred Hisschemöller, geboren in het oprichtingsjaar van de V.U.G.S. In het voorjaar van 2022 is deze laatste nog levende ooggetuige geïnterviewd door Ben de Pater. Kort daarvoor was de autobiografie van Hisschemöller verschenen:  Dat deed je gewoon. Een eeuw Nederland door de ogen van een 99-jarige. Hij vertelt over zijn leven en werk, en schetst en passant ook een beeld van een veranderende Nederlandse samenleving.

Als  19-jarige liep hij in september 1941 onwennig Drift 21 binnen. Om daar hartelijk te worden opgevangen door de V.U.G.S. Hisschemöller: ‘Ik heb in mijn eerste jaar veel gehad aan de begeleiding die me aangeboden werd door de vereniging. Je kreeg een mentor, een tweedejaars die je een beetje wegwijs maakte. Ondanks de oorlog, ging het (studenten)leven zo veel mogelijk door. De V.U.G.S. bleef lezingen en evenementen organiseren, waarvan ik een trouw bezoeker was. Ik herinner me een weekend in het Maarten Maartenshuis in Doorn, een conferentieoord waar sprekers kwamen en gedebatteerd werd. Ook aan de gewone dagen op het instituut heb ik nog levendige herinneringen. Het instituut was een thuis, waar ik ’s morgens door de tuin heen binnenkwam, colleges liep, in de keuken praatte met medestudenten, jaargenoten, maar ook ouderen, in de leeszaal boeken en artikelen las, geholpen door bibliothecaresse Thea Westendorp (1917-1977), die zeer goed ingevoerd was in de geografische literatuur en een vraagbaak was voor iedereen. We kenden het gebouw helemaal, ook de zolderverdieping boven de grote collegezaal.

Ik herinner mij dat we voor de lustrumviering van 1942 daar volksdansen aan het instuderen waren, terwijl de klanken daarvan doordrongen naar beneden waar Van Vuuren bezig was met een hoorcollege. Dat schijnt zeer hoorbaar te zijn geweest, Van Vuuren moest er om lachen en heeft ons onze gang laten gaan. We wisten trouwens ook hoe we, bij een eventuele inval door politie of Duitsers, via de zolder en dakgoten zouden kunnen proberen weg te komen. Die situatie heeft zich gelukkig nooit voorgedaan’.

Net als Ankie Stork raakte ook Fred Hisschemöller betrokken bij het Utrechts Kindercomité.[5] Een citaat uit het boek ‘Dat deed je gewoon’:

‘Ook moest ik Joodse ouders bezoeken met de opdracht ze over te halen hun kinderen af te staan. Voor een jongeman van net twintig jaar waren dat heel belastende gesprekken. Vervolgens heb ik kinderen naar onderduikadressen gebracht. Op een keer bracht ik een kind, een meisje, naar een adres. Eerst met de bus en daarna een paar kilometer lopen. Ze legde haar linkerhand in mijn rechterhand en zo liepen we tot aan het opgegeven adres. Ik leverde haar daar af en ging naar huis. Missie volbracht. Een week of vier later ging ik controleren hoe het ging. En vernam dat ze na een paar weken was opgehaald. Meegenomen. Verraden door wie weet wie? We weten nu dat ze is omgebracht. Sindsdien voel ik, als ik er zo nu en dan aan denk, een warme kinderhand in de holte van mijn rechterhand’. 

Toespraak van Wim Eggink op 12 november 1942, ter gelegenheid van het vierde lustrum.

‘Plechtige herdenking’ tijdens het vierde lustrum in de hal van het instituut op 17 november 1942


[2] Het Utrechtse universitaire verzet, p. 121.

[3] Jacoba Hol werd in 1946 benoemd tot hoogleraar fysische geografie, de eerste vrouwelijke gewoon hoogleraar in Nederland.

[4] Zie onder meer ‘Ankie Stork en het Kindercomité’ op Youtube, en haar biografie op Wikipedia.

[5]  Uiteindelijk ontkomt ook Hisschemöller niet aan onderduiken. Hij maakt allerlei hachelijke situaties mee. In de jaren na de oorlog heeft hij het eigenlijk te druk om zijn doctoraalvakken af te ronden: hij wordt al snel leraar aardrijkskunde. Onbevoegd, want nog niet afgestudeerd. Dat lukt hem uiteindelijk in 1953. Zie voor details zijn bij uitgeverij Meulenhoff verschenen ‘Dat deed je gewoon’.


Het lustrum in 1942

Het vierde V.U.G.S.-lustrum werd gevierd van 17 tot 21 november 1942, met een gevarieerd programma. Er waren toespraken, recepties en lunches in het Geografisch Instituut, waar ook een tentoonstelling ‘De ontwikkeling van de wereldkaart’ te zien was. Er was een fotowedstrijd, een sportdag op de terreinen van de UVV Hercules, een interfacultaire bridge-drive in hotel Noord-Brabant, en een lezing over geodetisch onderzoek op zee. Professor Vening Meinesz gaf die lezing in het Botanisch Laboratorium. Door zijn reizen per onderzeeër was hij bij een breed publiek beroemd geworden; geografiestudenten kenden hem ook als docent cartografie. Bovendien was er, verdeeld over twee dagen, een borrel en een diner in Esplanade, het restaurant van de destijds gloednieuwe stadsschouwburg. Hisschemöller: `We hadden een diner in het restaurant van de Stadsschouwburg, met natuurlijk een speech door de V.U.G.S.-praeses Wim Eggink. Er was een bonte middag, waaraan ik met verve heb deelgenomen. Er is op het lustrum gevolksdanst, ingestudeerd op de zolder op de Drift. Ik leverde met mijn accordeon de muziek.’

De lunch tijdens lustrum 1942 in de hal van het Instituut

Belangrijk is de tekst die Wim Eggink bij het programma had geschreven:

‘Het vierde Lustrum van de Vereeniging van Utrechtsche Geographische Studenten wordt herdacht in omstandigheden, die ons iedere lust tot “viering” van deze gebeurtenis ontneemt. Het hiernevenstaande programma wil dan ook slechts uitdrukking geven aan onze dankbaarheid dat wij dit moment mogen gedenken. Het is teevens het teeken van onze onverwoestbare hoop op een betere toekomst voor de geheele menschheid. Wij gevoelen ons hierbij gesteund door het voorbeeld dat al onze Hoogleeraren, Lectoren en overige Docenten ons geven, maar bovenal door den eerbied afdwingende werkkracht van de beide Eereleden van onze Vereeniging Prof. L. van Vuuren en Prof. Dr. K. Oestreich. Het verblijdt ons temidden van veel droefenis dat het hun gegeven is deze dagen met ons te gedenken’.

De eerste twee pagina’s van het lustrumboekje 1942, met het voorwoord van Eggink en het programma.

Receptieboek van het lustrum in 1942, met de handtekening van professor van Vuuren

Vanaf eind 1942: Eggink en Van Vuuren botsen, de V.U.G.S. stopt

 In november 1942, tijdens de lustrumviering, was de verhouding tussen Eggink en Van Vuuren nog goed. Het is een nog enigszins normale tijd waarin het onderwijs, inclusief excursies en veldwerken, doorging – hoewel ‘normaal’ eigenlijk niet het goede woord is voor een tijd waarin Joodse studenten en docenten niet welkom waren op de universiteit.

In het half jaar daarna kwam het tot een frontale botsing, waardoor alles in het vroege voorjaar van 1943 tot stilstand kwam. Hisschemöller: ‘Van Vuuren was eerst de leermeester van Eggink. Hij werkte nauw met Eggink samen. Niet inhoudelijk, maar organisatorisch – nieuwe studenten moesten goed worden opgevangen, en de V.U.G.S. had daarin een centrale rol. Er was een soort van vriendschappelijke relatie tussen die twee’.

Het ging mis nadat vijf studenten, verbonden aan het Utrechts Kindercomité, in de nacht van 12 op 13 december 1942 de studentencartotheek in het Academiegebouw in brand staken. Aanleiding van deze actie was het Duitse verzoek – in feite een eis – om namen en adressen te leveren van studenten die in aanmerking kwamen voor tewerkstelling in Duitsland. Rector Van Vuuren hield het verzoek in beraad, maar voordat hij tot een beslissing kwam, gingen de benodigde gegevens in vlammen op. Over deze actie was Van Vuuren woedend. Studenten dienden direct nieuwe registratieformulieren in te vullen om de administratie weer op orde te krijgen.

Van Vuuren feliciteert het nieuw geïnstalleerde V.U.G.S.-bestuur en schudt Wim Eggink de hand.

Die instructie riep fel verzet op bij het studentenverzet en de studieverenigingen. Op 15 december 1942 legden de bestuurders van de verenigingen hun functie neer, waaronder ook de V.U.G.S.-bestuurders. In maart 1943 escaleerde de situatie verder, toen de bezetters eisten dat alle studenten een loyaliteitsverklaring ondertekenden. Van Vuuren adviseerde dat te doen, de studentenverenigingen waarschuwden dat niet te doen. Studenten besloten voor het overgrote deel de verklaring niet te tekenen en doken massaal onder. De verenigingen functioneerden niet meer. Op 10 april 1943 schreven 22 Utrechtse studieverenigingen (waaronder uiteraard de V.U.G.S.) nog wel een memorandum waarin zij verzochten de colleges en practica niet te hervatten, onder meer omdat ‘de nieuwe verordeningen op het hooger onderwijs […] de Universiteit verlagen tot een opleidingsschool ten dienste van de vijand’ en omdat te verwachten was dat ‘bij hervatting van de academische werkzaamheden’ er nieuwe Duitse eisen komen ‘die zullen trachten de Universiteit te maken tot een centrum van het reeds lang ingezette streven tot nazificatie en verduitsching van het Nederlandsche volk en de Nederlandsche cultuur’. Het stuk is als eerste getekend door ‘W. Eggink, V.U.G.S. h.t. praeses’. Een reactie van de rector is ons niet bekend. Niet dat dat veel zou hebben uitgemaakt: de universiteit was al tot stilstand gekomen. Pas in mei 1945 gingen de poorten weer open. Wim Eggink zou dat niet meemaken: hij werd in januari 1944 gearresteerd en gevangen gezet in Kamp Amersfoort. De Duitsers waren hem op het spoor gekomen nadat betrokkenen bij de ondergrondse krant Het Parool door de SD waren opgepakt.

In de zomer van 1944 moest hij samen met anderen terechtstaan voor het Obergericht in Utrecht. In de rechtszaal werd hem toegestaan te trouwen met Johanna (roepnaam Hansje; Wim noemde haar Joänna) W.Th.M. van Hellenberg Hubar. Zij woonde in ’t Witte Huis in Aalsmeer (aldus geadresseerde kaarten en brieven werden keurig bezorgd), studeerde rechten in Leiden en was beambte (werkstudent?) bij de afdeling Vervoer van het Departement van Waterstaat.[6] Ze hadden elkaar leren kennen – of werden in elk geval een stel – in de zomer van 1941, in het zomerkamp van de BJL aan de Loosdrechtse Plassen. Op 8 december 1941 stuurt de verliefde Wim een brief aan haar; hij had van haar blijkbaar een pijp gekregen:[7]

‘Ik heb er vanmiddag één gerookt en vanzelfsprekend over Loosdrecht gemijmerd. Gek!, daar kan ik nu maar niet genoeg van krijgen. Die anderhalve maand is de leukste geworden van mijn leven. Ik kan dan ook verschrikkelijk naar de zomer verlangen om met jou daar rond te dobberen’. 
Wim Eggink & Hansje Hubar op de
tandem in 1941

Het blijft niet bij dromen: de boot – voor de liefhebbers: een Staverse Jol – voor dat dobberen koopt hij enkele weken later bij een watersportbedrijf in Nieuw Loosdrecht. Of die daadwerkelijk veel gebruikt is, die zomer van 1942, lijkt ons twijfelachtig. Twee jaar later, zomer 1944, werd Eggink veroordeeld tot een gevangenisstraf in Duitsland. Daar stierf hij op 1 april 1945 om 10.15 uur (volgens zijn ‘Sterbeurkunde’) in een gevangenis in Hameln, 24 jaar oud. In 1951 werd hij herbegraven op de Eerebegraafplaats te Bloemendaal (zie eerebegraafplaatsbloemendaal.eu).

Met de mogelijkheid dat hij zou overlijden had hij al jaren eerder rekening gehouden, getuige de brief aan zijn vriendin, 10 december 1942:

‘Lieve vrouw,
Vandaag heb ik met ingang van 1 Jan. 1943 een levensverzekering gesloten van f 10.000,-. Ik schrijf je dit omdat verder niemand hiervan iets afweet. Deze f 10.000 zijn voor jou, ook als we nog niet getrouwd zijn. Bewaar deze brief daarom goed, je weet nooit hoe zoiets te pas kan komen. Ik leg je de rest mondeling wel eens uit’.

Zijn ouders en Hansje bleven nog lang in onzekerheid over Wims lot. Pas in juli 1945 kregen zij bericht en plaatsten zij en Hansje Hubar een rouwadvertentie in het Utrechtsch Dagblad. Van Vuuren las die advertentie en schreef een condoleancebrief aan de ouders van Wim Eggink, op 3 augustus 1945:

‘Met groote ontroering heb ik kennisgenomen van het heengaan van Uwen zoon Willem, die behoorde ondanks alle verschil van opvatting ten aanzien van de te volgen gedragslijn in het verzet tegen de bezetter. Ik hield zeer veel van hem en hij wist dat ook. Al mijn pogingen om hem te helpen hebben in dit geval na zijn arrestatie gefaald. Hij heeft de straf hem opgelegd niet kunnen dragen. Hij is heengegaan voor de idealen die hem dierbaar waren. Moge het U het lijden omtrent dat heengaan verlichten. U wilt zeker wel aan zijn jonge vrouw die ik niet kende ook hartelijke deelneming betuigen. Moge zijn offer de vruchten dragen die hij ervan verwachtte. Met beleefde groeten, Hoogachtend, L. van Vuuren’.

De brief is niet overal even helder, maar één zin springt eruit: ‘Ik hield zeer veel van hem en hij wist dat ook’. Van Vuuren was vanwege zijn meegaande houding met de Duitsers niet meer welkom op de universiteit; hij moest aftreden als rector. Bovendien was hij al lang en breed voorbij zijn pensioengerechtigde leeftijd. Op het Geografisch Instituut namen Jacoba Hol en Henri Fischer de teugels in handen. Zo snel mogelijk moest het onderwijs weer beginnen. Ook de V.U.G.S. kwam weer tot leven, met veel nieuwe leden.

In 2005 maakten de studieverenigingen V.U.G.S. en Drift ’66 een professionele film over het leven van Wim Eggink. De film ging op 8 december in première in het Louis Hartloopercomplex, en verscheen kort daarna op DVD. Vele studenten en docenten speelden een rol in deze film. De rol van Wim Eggink werd gespeeld door student fysische geografie Joppe van Daalen, die treffend op Eggink leek.


[6] Blijkens een legitimatiebewijs uitgegeven door dit ministerie, aangenomen dat dit bewijs niet om andere redenen (bijvoorbeeld vrijheid van beweging) was gegeven. Vindplaats: zie volgende voetnoot.

[7] Deze brief en andere brieven van Wim aan haar (brieven van haar aan hem zijn niet bekend), plus allerlei oorlogsmaterialen (gedeeltelijk hier gebruikt, zoals het eerder geciteerde memorandum van de studieverenigingen uit april 1943, de condoleancebrief van Van Vuuren, de Sterbeurkunde en tentamenbriefjes van Wim, het woonadres van Hansje) zijn te vinden in het ‘Archief van Jan van Mansvelt’, in het digitale archief van het Verzetsmuseum in Amsterdam (collectie.verzetsmuseum.org). Dit archief is het gemakkelijkst toegankelijk via www.oorlogsbronnen.nl. Hansje Hubar hertrouwde na de dood van Eggink met Jan van Mansvelt, student medicijnen in Utrecht en een van de centrale personen van het verzetsblad Ons Volk, waaraan ook Eggink en Hubar verbonden waren. Waarschijnlijk na de dood van Van Mansvelt (in 1987; zie www.geni.com) of van Hubar (in 1991) zijn de mappen gedoneerd aan het Verzetsmuseum (zie ook wikipedia over Hansje Hubar).